Skip to main content

Kaarsje

Mijn dagelijkse werk speelt zich af op kantoor in Den Haag, maar op deze vroege zondagochtend rijd ik naar de PI om twee kerkdiensten te verzorgen, eentje om kwart voor negen en eentje om tien uur. Twee vrijwilligers wachten me op. Met een grote sleutelbos in handen loop ik naar de kleine ruimte die dienst doet als stiltecentrum. Ik ben een beetje zenuwachtig.

In één van de kasten moet een I-pad liggen waar straks muziek uit moet komen. Gaat het me lukken om mijn hele verhaal uit het hoofd te houden? Zal het aansluiten bij die mannen, die ik nog niet ken?

Een paar minuten voor aanvang van de dienst komen ze aan. Het zijn er veel. Ze hebben sportkleding aan, trainingsbroeken en hemden, lopen op slippers. De meesten zijn jong, twintigers, veel zijn van kleur, zonder uitzondering zijn ze getraind en gespierd. Ik krijg hele stevige handdrukken. Een enkeling houdt het bij een boks.

De mannen lopen wijdbeens en duwen elkaar voortdurend een beetje weg. Maar dat verandert als ze het rekje met kaarsjes naderen. Eén voor één steken ze een waxinelichtje aan en plaatsen dat met zorg op het rekje, nemen even een moment stilte en doen een stapje naar achter. Heel behoedzaam geven ze elkaar ruimte, doen kleine pasjes opzij, zijn stil. Het ontroert me. Ieder kaarsje is een gebed voor iemand die gemist wordt, een partner, een kind, een ouder. Als ze gaan zitten is de omzichtigheid weer weg. Iedereen duwt elkaar, probeert de stoelen van de anderen wat verder weg te zetten – wordt net zo hard weer teruggeduwd.

De dienst begint. Het is moeilijk om de aandacht vast te houden. Her en der zitten mannen er doorheen te praten, wat ook weer onderlinge irritatie oplevert. Maar als ik met mijn preek begin zijn ze oplettend. Ik preek over zachtmoedigheid. Dat je je daar in kan oefenen. Ik denk aan het ritueel met de kaarsjes. Het gaat lekker. Eén van de gevangenen begint op zijn stoel te wippen en zegt iets. Ik probeer hem te negeren en ga door. Hij zegt het nog een keer: “het gaat niet goed met die kaarsjes”. Ik werp een vluchtige blik en zie niets bijzonders. Verder met mijn verhaal. Plotseling staat hij op en loopt naar voren: “het gaat echt niet goed met die kaarsjes!”. Dan zie ik het ook. Eén van de plastic waxinelichtjeshouders is aan het branden: een grote oranje vlam. Met een paar keer stevig blazen dooft de gedetineerde het vuurtje – en gaat weer zitten. “O tjonge. Het ging inderdaad niet goed”, mompel ik, “dank je wel”. “Ja, het is maar goed dat ik aan het opletten was!, roept hij, terwijl hij om zich heen kijkt. En vervolgens, zich tot mij richtend: “Dat leer je nou op straat, een beetje alert blijven!”

De concentratie in de zaal is weg. Tijd om amen te zeggen en om te gaan bidden. Ik dank voor de zachtmoedigen en voor degenen die een beetje alert blijven. Zo meteen dezelfde dienst nog een keer. Dan wel even opletten dat die kaarsjes op de juiste afstand van elkaar worden gezet.

 

Ranfar Kouwijzer

Adjunct-hoofdpredikant