Thuiskomen

De hele week al zingt de melodie in mijn hoofd: ‘Als God ons thuisbrengt …’ Komend weekend zingen we het lied in de viering, bij het het verhaal over de ontmoeting bij de put, tussen Jezus en een Samaritaanse vrouw. Het lied leek me goed te passen, over levend water dat opnieuw gaat stromen, over de belofte van thuiskomen, over leven: ‘Breng ons dan thuis, keer ons tot leven …’
De hele week zit het lied me ook dwars, schuurt het, irriteert het. Want in plaats van thuiskomen, raken de mannen die ik deze week ontmoet steeds verder van huis. Zoals H., die zijn door verslaving ingegeven delicten alleen maar ziet opstapelen. Vandaag werd hij er mee geconfronteerd, tijdens een verhoor. En vloekend, tierend, onrustig stuift hij bij terugkeer in de PI de afdeling op. Ik neem hem mee naar mijn spreekkamer, probeer rust in zijn gedachten te brengen; als een soort bliksemafleider die de spanning en frustratie laat wegstromen. Zodadelijk heeft H. bezoek, komen zijn partner en hun twee kinderen. Wat moet hij toch zeggen? Wat moet ie doen, want voorlopig komt hij helemaal niet thuis.
Later op de dag loop ik naar de werkzaal, en word ik geraakt door de apathisch voor zich uit starende J. Ook hij raakt steeds verder van huis. Drank, drugs, relaties, ze gaan bij hem niet goed samen. Hij houdt innig veel van zijn vriendin, maar het loopt te vaak uit de hand. Letterlijk. Het gevolg is een gevangenisstraf, een contactverbod, huis weg, uitzichtloos.
Het is zo’n week dat me de moed in de schoenen zakt. De prachtige melodie en de mooie woorden van ‘Als God ons thuisbrengt …’ lijken alleen maar te contrasteren met een weerbarstige werkelijkheid, die verder en verder wegvoert de ballingschap in.
En dan toch, ineens en uit het niets, is er een bekende stem. Van K. Zijn warme bariton klinkt vervreemdend, want, hij was toch al een tijdje buiten? ‘Hé, pastor, was je me al vergeten? Ik ben weer terug!’ Zijn opgetogen woorden, zijn enthousiaste begroeting, zijn open, vriendelijke houding, maakt dat ik thuiskom. Onze ontmoeting keert me tot leven. Niet waar mijn of K’s woning zich bevindt, maar in het moment, daar zijn we thuis bij elkaar.
K. hoeft nog maar een paar weken, die hij zonder morren en optimistisch tegemoet gaat. Het einde van zijn ballingschap is nabij. En vanmiddag, midden op de werkzaal, tussen alle rumoer, stof en lawaai, ben ik weer tot leven gekeerd. Op weg naar mijn werkkamer zingt de melodie wederom in mijn hoofd, maar nu zonder dat het me dwars zit. Deze dag heeft God me thuisgebracht.
R.k. Justitiepastor Albert