Een ongewone gewone dag

In die dagen had ik een druk weekend. Ik had me beschikbaar gesteld om te vervangen in een andere inrichting. Ik mailde de hoofdaalmoezenier, zeggende: ‘Ik heb de zondag van dat weekend kerkdienst in PI Vught, dus hoef ik dan maar één keer de dienst voor te bereiden’.
Ik werd uitverkoren. Zaterdag de kerkdiensten in de andere inrichting, zondag in Vught.
Ik op mijn motor anderhalf uur rijden zaterdag. Ik had er eerder gewerkt, ik kende de weg, ernaartoe en erbinnen. Alles ging goed. Ik weer naar huis.
De volgende dag kerkdiensten in Vught. Ook dat ging goed. Ik blij dat ik de rest van de dag vrij had! Ik loop naar buiten, naar de fietsenstalling. Ik maak de deur open met mijn pasje … en hoor via de intercom: ‘Hallo meneer, u bent toch geestelijk verzorger, hè?’ Het drong niet meteen tot me door dat het aan mij gericht was. Zo diep in gedachten verzonken. Nog eens: ‘U bent toch geestelijk verzorger?’ Ik zeg ja. ‘Kunt u even terug naar binnen komen?’ Ik had geen flauw idee waar dit naartoe ging, maar vreesde dat ik alle kaarsen aan had gelaten, deuren niet had afgesloten, mijn telefoon kwijt was, een schaar had laten slingeren, wat dan ook. Niets van dat alles. Ik loop terug naar binnen. Opnieuw piepvrij natuurlijk. De portier zegt me dat er een calamiteit is. Of ik even wil wachten. Na korte tijd: ‘Er is een suïcide gepleegd. Kunt u naar unit 4 gaan?’
Weg vrije middag. Tegelijk: hier ben ik ook voor. Met ferme stap ga ik naar mijn kantoor in de unit naast de unit des onheils. Het voordeel is, ik kon me niet voorbereiden, alles moet nu meteen. Ik ken mezelf. Als zoiets te lang vantevoren bekend is, vind ik het spannender worden en zie ik beren op de weg. Ik hang mijn kruis weer om, jas uit, en ga naar de unit. Ik schuif zo aan bij de eerste briefing. Nog niet veel bekend, een onnatuurlijke dood zonder verdachte omstandigheden. Politie en schouwarts zijn nog bezig. Later meer.
Ik praat wat met de naast mij zittende piw-ers. Psycholoog, psychiater, en anderen zijn ook aanwezig. Het personeel wordt zeer goed opgevangen. Ik voel me wat overbodig hier. Maar ik hoor van de hoed en de rand. En ik ben er primair voor de jongens. Besloten wordt hen allemaal in de middag te luchten, omdat ze ’s morgens ingesloten zijn gebleven. Ik zeg dat ik bij het luchten wil zijn om met de heren te spreken en geef mijn mobiele nummer, just in case.
Tijdens het luchten in de kou, spreek ik, verdeeld over twee luchtplaatsen, met bijna alle mannen die in de unit zitten. Welgeteld niet één is echt bezig met de suïcide. Het is ppc, het zijn patiënten, en er is veel medicatie. Ze zijn vooral met zichzelf bezig, met het moment, met de wedstrijd van die en de race van die. Twee heren vinden het zo fijn dat ik ze langer spreek, die willen een nieuwe afspraak maken met de GV. Geen crisisgesprekken. Alleen maar er zijn. Ook goed, heel goed. Na twee en een half uur is het luchten voorbij. Ik koppel terug naar enkele piw-ers. Ik neem afscheid van enkele personeelsleden en ga weer naar de uitgang van de inrichting.
Twee dagen later krijgen we de vraag of we de cel ritueel willen reinigen. Ik ga de volgende ochtend vroeg naar de afdeling. Straks is er regiovergadering, ik kom er langs, het gaat net. Het afdelingshoofd is blij verrast dat ik zo snel ben gekomen. Ik vraag of er iemand bij de celreiniging wil zijn. De aanwezige vijf piw-ers schudden hun hoofd. Ik vraag of er patiënten van de afdeling bij willen zijn. Dat vinden ze niet raadzaam. Die zijn te instabiel.
In mijn eentje ga ik naar de cel. Die is al professioneel schoongemaakt. Stilte, gebed, Bijbeltekst, reinigingsgebed, zegening met water, een kaarsje de hele tijd brandend. Naar eer en geweten zo goed mogelijk gedaan. Ik ben tevreden. Op het eerste gezicht doet het mensen niet veel maar schijn bedriegt, en ik vind het belangrijk. De volgende bewoner van de cel kan er met een gerust hart in. Ik kijk naar buiten. In het tegenover liggende pand gaat het werk gewoon door. Ik ga tevreden naar huis. Een ongewone gewone dag, nietwaar.
R.k. Pastor Stijn