Justitiepastor Jeannette
‘Bent u van God?’, vraagt Mike wanneer ik me voorstel. ‘Dan wil ik graag met u praten.’ Als we samen in het stiltecentrum zitten, komt hij meteen ter zake: ‘Ik heb alles geprobeerd: drugs, drank, criminaliteit – en dat werkt toch niet. Nu wil ik het met God proberen.’
Hij zit daar als iemand die zojuist een bestelling heeft geplaatst. ‘Wat wil je dan bereiken?’, vraag ik. Hij haalt zijn schouders op. ‘Gewoon, wat ieder mens wil. Een beetje geluk.’ ‘En je hoopt dat je dat bij God vindt’, zeg ik. Mike leunt voorover en kijkt me recht aan. ‘Hebt u iets met God?’, vraagt hij rustig. ‘Ja’, antwoord ik, ietwat overrompeld. ‘Dat wil ik ook,’ zegt Mike, ‘wat u hebt.’
‘Zal ik je iets vertellen over het christelijk geloof?’, vraag ik. Mike vindt het best. Ik hoor mezelf praten, over bijbel en kerk en bidden. Hij hoort het geduldig aan. Maar hij wil duidelijk niet óver God praten, hij wil dat ik hem aan God voorstel. Dus zeg ik: ‘Wil je dat ik met je bid?’ Ja! Dat is precies wat hij wil. Ik leg mijn handen open op mijn schoot, zoals ik zelf bid en zie dat hij onmiddellijk hetzelfde doet. Ik sluit mijn ogen en doe ze even later open en ja hoor, hij zit ook met gesloten ogen. Ik bid kort iets in de trant van ‘Vader, God, Mike wil U leren kennen. Wilt U hem helpen?’, en zwijg dan. Mike blijft rustig zitten met gesloten ogen. Na een tijd begin ik onrustig te worden. Hij blijft maar zo zitten. Slaapt hij? Dissocieert hij? ‘Mike?’, zeg ik zachtjes. Hij schrikt op. Kijkt me aan of hij uit een andere wereld komt en roept: ‘Wauw, dit is te gek.’ Ik voel dat ik hem dom aankijk. ‘Wat gebeurde er?’ ‘U weet wel, ik werd zo chill, alsof ik een hele goeie trip had. Heb u dat niet dan?’ Nee, dat heb ik niet zo. Hij vertrekt opgewekt naar de groep.
Een week later heb ik weer een afspraak met hem. Hij barst meteen los. Hij slaapt opeens heerlijk, terwijl dat altijd een probleem was. Als hij voelt dat hij iemand ‘op zijn bek wil slaan’ trekt hij zich even terug en bidt. Dit gaat werken! Ik weet niet goed wat ik ervan denken moet. Ook van groepsleiding heb ik gehoord dat hij opeens een andere jongen is. Nu heeft hij ruimte om te vertellen. Over zijn moeder die een ‘vuile hoer’ is. Over zijn vader die gevangenis in en uit gaat, over hun ‘zaakjes’ samen, over alle geweld en verlies in zijn leven. Zestien is hij. Ik vertel hem het verhaal van de verloren zoon. Van de oudste broer die vreemd stond te kijken van het feest dat zijn vader aanrichtte en van mijn verbazing over het effect van het gebed op hem. Ik vraag hem ook, hoe het nou verder zou gaan in zo’n geschiedenis. De volgende dag, een jaar later … Wil ik hem nou laten weten dat het geen feest blijft?
We hebben een paar maand wekelijks gesprekken. Mike leest nu ook bijbelverhalen en blijft lekker slapen op gebed. Dan opeens is Mike verdwenen. Over het hek. Vier weken later is hij er weer, onder politiebegeleiding. ‘Hebt u zich zorgen gemaakt?’, vraagt hij zodra we elkaar weer spreken. ‘Dat is echt niet nodig hoor. Ik red me best, mijn hele leven lang al ... Nee, ik ga niet zeggen wat ik allemaal gedaan heb natuurlijk. Mijn vader was weer vrij, ziet u.’
‘Heb je ook gebeden toen je weg was?’, vraag ik. ‘Nee, natuurlijk niet’, zegt hij. ‘Bij die dingen wil je God niet hebben toch. Maar Hij was wel kwaad op me, echt waar!’ ‘Kwaad op je?’, vraag ik. ‘Ja, ik kwam eergisteren terug en toen ging ik weer bidden. Maar Hij kwam niet. Hij liet me gewoon wachten. Uren. En ik maar vragen en sorry zeggen. Half één, toen kwam Hij pas. Toen kon ik slapen.’
dominee Jeannette
Uit het jubileumboek 'Binnenste Buiten'