Pastor, mag je aan masturbatie doen?
Het is donderdagochtend en we beginnen met onze wekelijkse gespreksgroep van 8.00 tot 9.00 uur in het Stiltecentrum. Het lijkt een ‘onmogelijk tijdstip’. Althans ik weet niet of ik op die tijd naar een gespreksgroep zou komen als ik gedetineerd zat. Maar feit is dat het onze best lopende gespreksgroep is. Ieder week komen er toch een man of tien op af. En het zijn ook altijd mannen die voor ‘een goed gesprek’ komen.
Na een korte voorstelronde (er is één nieuwe deelnemer) en het aansteken van een kaars, lezen we de tekst die komende zondag bij de dominee op het programma staat: Romeinen hoofdstuk 13 vers 8 tot en met 14
Na het voorlezen is de standaardvraag; ‘Zijn er woorden of zinnen die je niet begrijpt of die je opvallen?’
En ja hoor, bij vers 13 “…..Doe niet mee met feesten waarop iedereen zich vol eet en dronken wordt. Laat je niet verleiden tot verboden seks, maar gedraag je goed op seksueel gebied. …... “komt die vraag; ‘Pastor mag je aan masturbatie doen?’
Er wordt een beetje lacherig gereageerd en ik denk bij mezelf: ‘Hier heb ik helemaal geen zin in, op dit tijdstip…’
Maar er wordt verwachtingsvol naar mij gekeken en op mijn antwoord gewacht. En de sfeer is niet lacherig maar geïnteresseerd. Dus ik denk: ‘Het moet maar’.
Mijn eerste antwoord is dat Jezus hier in het Nieuwe Testament niets over zegt en Paulus ook niet precies omschrijft wat hij met deze zin bedoelt. En ik vertel dat het ( volgens mij) vooral een voorschrift is dat uit het Oude Testament kom, dat er op neerkomt dat een man ‘geen zaad mag verspillen’, naar analogie van het verhaal over Onan (Genesis 38, vers 9). Alle zaad moet gericht zijn op het voortbrengen van nieuw leven.
De Traditie heeft hier uit de ‘regel’ ontwikkeld dat je niet mag masturberen.
Nou dat vinden ze nogal wat!
En ik voeg er maar meteen aan toe dat íedereen weet dat ‘geen man zich hieraan houdt’. En dan wordt er zeer instemmend geknikt en gegniffeld. En dan komen de verhalen. Iedere man doet het. En als je het niet doet, dan krijg je vanzelf een natte droom e.d. Dat herkennen en bekennen ze allemaal.
Op mijn vraag hoe dat dan hier in de gevangenis is, met name op meerpersoonscellen, komt het antwoord dat je het ‘eigenlijk niet doet, om je celgenoten er niet mee lastig te vallen’ (geluid, vlekken e.d.). Als ik zeg dat ik dit betwijfel, blijft het stil.
Het is en blijft een beladen onderwerp. Maar de sfeer is goed en oprecht en er wordt geluisterd.
Een andere deelnemer vraagt hoe ik dan over homofilie denk.
Ik realiseer me dat ik me nu op glad ijs ga begeven. Sommige deelnemers verwachten van met name de pastor dat hij het standpunt van de kerk uitdraagt en dit veroordeelt. Anderen zijn oprecht nieuwsgierig.
Om tijd te winnen, vraag ik hoe ze hier zelf over denken? Het eerste antwoord is er één van ‘dik hout zaagt men planken’; “Het is een ziekte en het is niet normaal. En het zijn viespeuken.” Een paar mannen beamen dit van harte.
Precies het antwoord waar ik bang voor was. Er wordt over homoseksualiteit in de bajes weinig genuanceerd gesproken.
Maar tot mijn verrassing zegt één van hen dat hij dit wel erg kort door de bocht vindt. En men is oprecht nieuwsgierig waarom hij dit vindt. Deze man zegt dat het nou eenmaal zo is, dat sommige mannen op mannen vallen en sommigen vrouwen op vrouwen. En tot mijn verrassing vertelt de vrijwilliger die altijd bij deze groep meedraait, dat zijn dochter lesbisch is en al jaren met een vrouw samenwoont en gelukkig is. Hij vertelt erbij hoe moeilijk hij dit in het begin vond, maar dat hij nu blij is omdat hij ziet hoe gelukkig ze is.
En dat maakt indruk. Aarzelend vertelt nog iemand dat als één van zijn vier jongens zou vertellen dat hij homo is, hij dit wel moeilijk zou vinden. Maar dat hij altijd zou kiezen voor het geluk van zijn kinderen.
En daarmee kantelt de stremming en durven meer mannen te vertellen dat hoe moeilijk ze het ook vinden dat het altijd om liefde gaat.
Uiteindelijk hebben we niet meer dan dit ene vers van de lezing besproken. Maar het was een prachtig oprecht gesprek (zo vroeg in de ochtend).
Binnen no-time is het alweer 9 uur en moeten we gaan afronden. En ik zeg hen dat ik in al die jaren nog niet mee had gemaakt dat we hier zo oprecht over hebben kunnen spreken met elkaar en ik bedank hen hiervoor.
Als altijd lezen we de tekst nog een keer en onze stagiaire sluit af met een gebed.
Bij het weggaan zegt de man die als eerste reageerde dat het een ziekte is en dat ze eens gewoon moeten doen:“Het kwam er misschien wat bot uit, wat ik zei, maar ik vind het zo moeilijk”.
‘Wat hebben we toch een prachtig vak,’ denk ik als ik de kaars uitblaas.
R-.k. Justitiepastor Johan
PI Lelystad.