Schaak!
Ik loop op de afdeling. Mijn aandacht wordt getrokken door twee mannen, die in uiterste concentratie en grote stilte een potje schaak aan het spelen zijn. Ik word er als een magneet naar toe getrokken. In mijn jeugd heb ik veel geschaakt, bij een club, aan toernooien meegedaan. Net als toen aanschouw ik het bord en de stelling. Wie is er aan zet? Hoe schat ik de kansen van beide in? Welke zet zou ik zelf spelen als ik hem was?
Er is van alles te doen op de afdeling, dingen waar ik graag aan mee doe. Eerst zie ik S., die zich kapot zweet op het loopapparaat. Ik klauter op het apparaat naast hem. Een soort grote trappers, waar ik op ga staan. Met mijn handen pak ik de twee synchroon meebewegende staven beet. S. ziet mijn onhandigheid en springt van zijn loopband af om mij te ondersteunen. Even later sta ik bij een grote tafel met twee enorme legpuzzels. R. is hier al weken fanatiek mee bezig.
Ik loop verder. ‘Pasto-o-r, zullen wij een potje schaken?’ Ja, daar heb ik wel zin in. Altijd fascinerend. We tossen om de kleuren. Wie krijgt wit? Wie krijgt zwart? Nog voordat we begonnen zijn, trekken we belangstelling.
Een spannende pot. Altijd blijven opletten. Eén verkeerde zet kan fataal zijn. Een aanvalsplan bedenken. Wat brengt het me als ik nu ga offeren? En in een split second beslis ik: ik doe het! Schaak! Eerder dacht ik dat ik slechter stond. De kansen zijn gekeerd. Schaak, schaak, schaak, mat. ‘Revanche, pastor?’
R.k. Justitieaalmoezenier Paul